vrijdag 10 januari 2014

Het morele landschap

HARRIS, S., Het morele landschap. Hoe de wetenschap ons de weg kan wijzen. (Vert. The moral landscape. How science can determine human values.) A’dam/A’pen, De Arbeiderspers, 2010, 301 pp. – IBN 978 90 295 7841 7

Mogen homoseksuele mensen seks hebben met elkaar en huwen? Zijn, en zo ja wanneer, abortus en euthanasie geoorloofd? Is seks buiten het huwelijk toegestaan? Mag je een kind lijfstraffen geven? Sedert mensenheugenis wordt er geredetwist over morele kwesties. Ze gaan niet alleen over grote levensvragen, maar ook over details, zoals welke kledij mannen en vrouwen moeten dragen of welk voedsel er al dan niet genuttigd mag worden.

Talloze moraalfilosofen hebben zich de tanden stuk gebeten over hoe mensen dienen te handelen. Volgens de meesten bestaat er geen universele morele waarheid. Er zijn verschillende maatstaven mogelijk om te beoordelen of een handeling goed of slecht is. Ook het overgrote deel van de wetenschappers gelooft dat er geen feitelijke grondslag is om te bepalen wat goed en kwaad is. Daar is Sam Harris het absoluut niet mee eens.

De enige werkelijk begrijpelijke grondslag voor normen en waarden is de zorg voor het welzijn van wezens met bewustzijn, stelt hij. Een opvatting over een goed leven die ingaat tegen het menselijk welzijn, is een vergissing. Menselijk welzijn hangt bovendien volledig af van gebeurtenissen in de wereld en de gesteldheid van het menselijk brein. Dat betekent dat er wel degelijk feitelijke gegevens te achterhalen zijn over wat er moreel goed of verkeerd is. Het is dan ook in principe mogelijk om wetenschappelijke uitspraken te doen over welke handelingen of maatregelen het welzijn dienen.

De neurowetenschappen van moraal en sociale gevoelens staan nog in de kinderschoenen. Maar naarmate de werking van de hersenen beter wordt begrepen zullen de fysische oorzaken van geluk en leed helderder worden. Zo zal duidelijk worden dat er objectief goede en foute antwoorden zijn op vragen over menselijke waarden. En dan zal ook blijken dat sommige individuen of culturen op dit punt absoluut ongelijk hebben.

Hiermee zet Harris zich af tegen de godsdiensten, die menen dat moraal ‘van boven’ komt. Voor wie zich werkelijk zorgen maakt over menselijk welzijn vormen godsdienstige aanspraken en het geloof in een onsterfelijke ziel een nodeloze complicatie van een ethisch vraagstuk. Maar ook zij die menen dat morele waarden cultureel bepaald zijn, hebben ongelijk. Cultureel relativisme tolereert situaties die duidelijk niet bijdragen tot meer menselijk welzijn en soms zelfs pure ellende veroorzaken.

De radicale keuze voor een gevolgenethiek is niet zonder risico. In Het morele landschap verkent Harris de problemen die opduiken wanneer we als moreel doel kiezen voor het maximaliseren van menselijk welzijn. Hij onderneemt verschillende pogingen om goed en kwaad op een objectieve manier te beschrijven en weerlegt uiteenlopende argumenten die zijn stelling zouden kunnen falsifiëren.

Hij ontkracht onder andere een aantal courante misverstanden over de aard van wetenschap. Wetenschap heeft een veel ruimer bereik dan de meesten denken. In de geschiedenis is meermalen gebleken dat wetenschappelijke bevindingen op een dag in de cultuur gaan doorwerken op een manier die niemand verwachtte. Zo zal op termijn ook duidelijk worden dat er geen kloof is tussen wetenschap en moraal en zal moraal een wetenschappelijke basis krijgen.

Dit zal leiden tot een aanzienlijke morele vooruitgang. Een rationeel inzicht in menselijk welzijn zal ons in staat stellen vreedzaam samen te leven met miljarden soortgenoten. Dan is er een gerede kans dat de wereld zich in de toekomst minder druk zal maken over juist of onjuist en zich eenvoudig zal bekommeren om welzijn, zowel van onszelf als van anderen.

Sam Harris is uiteraard niet de eerste die meer welzijn poneert als universele morele maatstaf voor het individueel en collectief handelen. Er valt ook een en ander voor te zeggen. Zijn belangrijkste stelling is dat de (neuro)wetenschap daarover waardevolle inzichten kan verschaffen en dat wetenschap dus wel degelijk een wezenlijke bijdrage kan leveren aan de rechtvaardiging van morele uitspraken. In dit boek probeert hij hiervoor steekhoudende argumenten te leveren.

In dit opzet is hij naar mijn mening echter slechts gedeeltelijk geslaagd. Voor wie al overtuigd is voorziet hij heel zeker in argumenten die deze overtuiging staven. Ik betwijfel echter of anderen zich door zijn betoog zullen laten overtuigen. Hoe terecht zijn stelling ook mag zijn, Harris geeft geen coherent antwoord op de vraag waarom het welzijn van wezens met bewustzijn de universele morele standaard zou moeten zijn.

Maar de belangrijkste tekortkoming is dat hij, zelf neurowetenschapper, jammerlijk faalt in de rationele onderbouwing van zijn opzet: dat er een wetenschappelijke basis is voor een universele moraal van het welzijn. In de plaats daarvan verschiet hij zijn kruit aan een pamflettaire strijd tegen de godsdienst, die alleen zal aanslaan bij diegenen die toch haar toch al niet genegen zijn. Zijn kritiek op het cultureel relativisme is dan weer steviger uitgewerkt.

Ondanks voorgaande bedenkingen vond ik de lectuur van Het morele landschap geen verloren tijd. Het betoog is weliswaar warrig en bijwijlen lastig te volgen. Maar het stelt relevante vragen over morele waarheden en doet op zijn minst nadenken over de mogelijke bijdrage van de wetenschap aan de antwoorden. En laat dit nu net de bedoeling zijn van de auteur.

© Minervaria

Geen opmerkingen: